Hiervoor heb ik mij ‘gehaast’. Voor dit land moest ik op tijd zijn. Een dag eerder al aanwezig in Sarakhs, een dorp wat niet bepaald tot de verbeelding spreekt.
We, Hette is er ook weer bij, staan vroeg op, verwachten behoorlijk wat tijd nodig te hebben bij de grens en willen op tijd in Mary aankomen. Hette gaat de kortste weg omdat zijn motor nog steeds problemen maakt, ik ga de van te voren bedachte route. Voor mij betekent dat: doorrijden en ik heb dus alleen vanmiddag tijd om Mary te bekijken. Een stadje wat naar horen als enige nog wat oudheid heeft. De geplande 07:00u halen we niet, het is inmiddels 08:00u als we op de motor stappen. Ik draai mijn sleutel om en… niks. Chips, wat is dit? Als ik de sleutel weer terug draai, gaan opeens alle lampjes branden. Raar. Hette meent meteen: accu leeg en ik begin dan maar met het wegnemen van de bagage rechts voor zodat ik de accu er uit kan halen. Aan de hoteleigenaar vraag ik waar er iemand te vinden is om hem te laden en snel spring ik bij Hette achterop om daar heen te gaan.
Het is de accu, het laden duurt een uur. Twee uur later, om 10:00u, vertrekken we dan echt. De grens is maar 10 minuten rijden en snel zitten we in de eerste grensprocedure. Die gaat relatief snel. In anderhalf uur staan rijden we in niemandsland. Best een stuk trouwens. Dan komt Turkmenistan aan de beurt. Het eerste wat mij opvalt, zijn de mensen. Ze zien er heel anders uit dan de Iraniërs. Langer en de vrouwen zijn prachtig gekleed in kleurige jurken en een speciale manier waarop ze hun hoofddoek op hebben. Het ziet er een beetje Afrikaans uit. Het blijft opmerkelijk dat er na zo’n landsgrens zoveel verandert. Het zijn maar een paar meters.
We zijn aan de beurt en er volgt ons een verrassing: we moeten betalen, maar begrijpen niet hoeveel. Het klinkt als een behoorlijk bedrag. Niemand spreek Engels, het maakt het er niet gemakkelijker op. We vragen en vragen en de beambten proberen ons uit te leggen dat we zo ongeveer honderd dollar kwijt zijn aan de gehele procedure. Oef… niet alleen is dat een berg geld, maar uit de moeizame conversatie begrijpen we dat we ook nog eens in dollar moeten betalen. Geen van beiden beschikken we over dollars. En nog steeds snappen we er niks van. Een van de vrouwen die ook staat te wachten om de gehele procedure te ondergaan, wordt gevraagd om te helpen. Ze spreek niet alleen Engels, maar blijkt ook geld te kunnen wisselen. We hebben het goed begrepen: we moeten dat geld betalen. Het is voor een verzekering (wat ik prima vind), handelingskosten, maar ook mogen we fuel tax betalen en dat heeft nogal wat voeten in de aarde. Hiervoor moeten ze precies weten hoe we gaan rijden. Als ik dit zo hoor dan vraag ik mij soms af waarom we zo veel moeite hebben gedaan bij de aanvraag van dit visum, waar we al een heel uitgebreid reisschema hebben moeten inleveren. Vijf hele weken hebben ze nodig gehad om het visum goed te keuren. Nu dus weer alles opnieuw. De heren begrijpen niet waarom we eerst naar Mary willen en dan pas naar Ashgebat. Het duurt en duurt, maar dan eindelijk zijn ze er uit en mogen we zesenveertig dollar neertellen voor de brandstof. Die is hier spot goedkoop, vijfentwintig cent en stel je voor dat wij daarvan meegenieten! Ondertussen vergaat de tijd, het is warm, ik ben een beetje verergerd merk ik omdat er zo moeilijk wordt gedaan en als ik naar de motor loop om geld te halen, spreekt de vrouw die voor ons heeft vertaald mij fluisterend aan: ‘faint’, zegt ze, ‘just do as if you faint’. Eerst begrijp ik het even niet, heb ik het goed verstaan? Aan haar blik zie ik van wel. Voorheen bij het vertalen was ze behoorlijk afstandelijk, maar nu zie ik een glimps van mededogen voor onze situatie.
We wisselen geld gaan van loket naar loket, het duurt en duurt. Tijdens het wachten, zie ik de vrouw die ons geholpen heeft ook de ruimte binnenkomen. Ik loop naar haar toe om haar nogmaals te bedanken, maar ze doet haar beide handen afwerend omhoog en zegt, ‘no, please, no’. Hier schrik ik toch wel van. Ik had al wel wat gehoord over het regiem in Turkmenistan, maar als je dit dan meemaakt… Ondertussen heb ik mijn toneelspel al ingezet, wat niet al te moeilijk is bij deze temperaturen en puf en steun ik vrij rond. Ik ga zitten waar ik kan, acteer dodelijk vermoeid, doe wat uitlatingen van uitputting en verrek, het blijkt te helpen. Er was een dreiging dat al onze bagage gecontroleerd zou gaan worden, maar opeens mag ik blijven zitten en mag Hette met beide paspoorten in een ijltempo de laatste zaakjes regelen. We zijn dan al drieënhalf uur in de grenspost.
En dan eindelijk, om 15:00u kunnen we verder rijden. Turkmenistan, het land van de marmeren stad, Asgebat. Nou, daar is niks van te merken als onze wielen het asfalt betreden. Echt slecht is het (nog) niet, maar voor zo’n rijk land hadden ze de asfaltmachines best wel een keer deze kant op kunnen sturen. Na een kilometer of vijftig slaan we rechtsaf richting Mary richting de grote snelweg die van Asgabat naar Mary loopt. Deze verbindingsweg is wel echt slecht te noemen. Af en toe een beetje asfalt tussen de enorme gaten. En meestal off road. Ik vind dat leuk. Hette, die meestal voorop rijdt, laat ik al snel achter mij en geniet van een beetje technisch rijden.
Dan opeens doemt de snelweg op. Er ligt een driebaansrijstrook en die wordt uitgebreid met eenzelfde strook. Waarvoor weet ik niet, gezien het aantal auto’s wat hier passeert. Weinig. Na een tijdje van de ene weghelft naar de andere te hebben geslingerd denk ik bij mijzelf; als ze nu eens de bestaande wegen zouden bijwerken. Want elke keer rijden we op een oud stuk weg, terwijl er aan de overkant nieuw gitzwart asfalt wordt neergelegd. Er volgt op een geven moment ook nog een stukje 6 baans weg. Het schiet wel lekker op zo. De omgeving is dodelijk saai: woestijn met lichte begroeiing en het weer is er naar: warm en vooral drukkend, een beetje omweers-achtig. Niet echt lekker om in rijden. Vlak voor Mary stopt Hette opeens. Zijn motor, die zich eigenlijk best goed gehouden heeft tot nu toe, krijgt weer kuren: hij slaat steeds af tijdens het rijden. Het is 18:00u, en zijn er bijna. Toch duurt het laatste stukje met alle stops dan nog eens een uur en eindelijk om 19:00 bereiken we na wat aanwijzingen, het hotel. Pfff. Daar volgt een warm ontvangst, een grote uitzondering, zal blijken. Het bekende ritueel volgt: motoren veilig parkeren achter een grote poort, bagage in de kamer, douchen, eten, slapen.
Er volgt weer een afscheid de volgende morgen en we hebben een opgave voor die dag: we moeten aan dollars zien te komen. Hier mogen we nog met euro betalen en hebben we euro kunnen wisselen voor Menat, het lokale geld, maar dollars hebben we nog niet. De Menat hebben we nodig voor de normale dingen zoals benzine en eten onderweg, de dollars voor overnachtingen. Ik ga er vanuit, dat ik in Asgebat wel kan pinnen en rij, na een big hug met Hette, alleen richting het westen. Voor een deel dezelfde route terug. Het is 350 km rijden naar Asgebat en de rit is saai en warm, net als gisteren.
Ik kom om een uur of 15:00 aan in Asgebat en ga opzoek naar een hotel. De waypoints van Walter Colebatch (Sybirsky Extreme) leiden mij naar de juiste wijk. Zijn hotelkeuze is voor mij wat te luxe en ik ga dan ook opzoek naar een hotel wat ik via internet heb gevonden. Daar word ik geweigerd! ‘Alles is vol’, zegt de baliemedewerker en ik weet zeker dat hij liegt. Ik vraag het nog een keer, maar krijg hetzelfde antwoord. Of hij nog wat anders weet. Nee dus. Gelukkig heeft mijn Garmin een optie om hotel te zoeken in de omgeving en zo kom ik bij het Turist Hotel. Dat moet gaan lukken toch! Plek hebben ze zeker, maar ik moet in dollars betalen en die heb ik niet. Opzoek naar een bank dan maar. Weer volgt een rit door de stad. Inmiddels heb ik mijn citytour er al aardig opzitten. Het is bizar hier, in de letterlijke zin van het woord. Overal marmeren gebouwen, de een nog groter dan de ander. En ik heb niet de indruk dat er iemand in die gebouwen aanwezig is. Allemaal show.
Ik vind een bank, ook weer via mijn GPS en zie dat ie gesloten is. De volgende ook. Het heeft dezelfde openingstijden dus kan ik er vanuit gaan dat het niks meer gaat worden met de banken. Dan maar naar Walters luxe hotel, wie weet hebben ze daar pin of wissel mogelijkheden. En ja hoor, er is een pinapparaat wat eurocard slikt. Maar het geeft alleen Manats… Toch probeer ik het en mijn pogingen stuiten op niks. Verslagen loop ik het hotel uit waar ik bij de ingang twee zakenmannen treft. De ene blijkt een Belg te zijn met bedrijf in dit land. Hij verwijst mij naar de Senagat bank, waar ik zeker dollars kan pinnen. Vandaag echter niet meer. Achteraf verbaas ik mij, dat hij niet heeft aangeboden om een paar euro’s te wisselen, maar blijkbaar is hij ook al behebt met de Turkmeense mentaliteit. Ik ga terug naar het Turist Hotel en ga er vanuit, dat ze, gezien hun naam, mijn Manats, of anders Euro’s wel aan gaan nemen. Maar nee, ik word resoluut geweigerd. Het is inmiddels 18:00u en ik ben doodmoe. Geen lunch gehad, warm, ik baal en ben ook radeloos. Waar kan ik slapen! Nogmaals kijk ik de vrouw achter de balie aan en vraag opnieuw of… Nee, zonder enige compassie. Vooral dat laatste is voor mij de laatste druppel in mijn al volle emmer en ik begin acuut te janken. ‘Ik zet mijn tent wel op voor de deur’, zegt ik tegen haar en ze kijkt mij verschrikt aan. ‘Dat kan niet’, krijg ik als antwoord waarop ik zeg: ‘waar moet ik dan slapen?’ Een man heeft alles gadegeslagen en als ik weer begin te huilen, komt hij op mij af en loodst mij naar buiten. ‘ Kom maar mee’, zegt hij en brengt mij naar een soort reisbureau. ‘ He will help you”. De eigenaar van het reisbureau ontfermt zich over mij, maar spreekt niet veel Engels. Hij pakt zijn GSM en begint te bellen. Geen idee wat hij aan het doen is. Opeens krijg ik de telefoon in mijn handen gedrukt met de woorden ‘Christine’ en heb ik een Nederlandse vrouw aan de telefoon. Snel legt ze mij uit, dat ze samenwerkt met het grootste reisbureau van Turkmenistan en dus de directeur heel goed kent. Ze heeft geregeld dat hij mijn hotel betaald en dat ik hem in euro’s kan betalen. Hij heeft een restaurant in een hotel ergens anders. Ga daar maar heen, je wordt gebracht en geniet even lekker van de luxe. Luxe? De betaalbare hotels hier in Ashgebat huizen in de tussen het marmer gelegen Sovjet gebouwen. Ik vrees het ergste, maar word verder gerustgesteld. Een kamer kost 50 dollar, maar 15 dollar meer als bij het Sovjet Turist hotel om de hoek. Pfffff. Ik word voorgereden naar mijn onderkomen en krijg de rest van de stad te zien, we gaan de heuvel op waar de meest pompeuze gebouwen aan mij voorbij gaan. Boven op de heuvel rijden we om een gigantisch gebouw heen met een grote kubus bovenop. Direct tegenover staat een ander kunstwerk. Tot mijn grote verbazing rijden we na dit ererondje naar de ingang van het kubusgebouw. Daar op de begane grond is het hotel. Niet normaal! En ja hoor, van binnen net zo ‘posh’. Heerlijk, alles nieuw, schoon luxe en een bad in de badkamer! Van de 22 kamers blijken er 2 bezet, inclusief die van mij en dat is te merken. Nu heb ik geen behoefte meer aan iets sociaals, maar dat is hier dan ook niet te vinden. De directeur van het Reisbureau is inmiddels ook gearriveerde en schudt mij de hand. Alles is geregeld schijnt hij te zeggen, ook hij spreekt geen Engels, maar zijn gezicht spreekt boekdelen. Wat lief. Mijn dank is groot!
Na een heerlijke nacht in een kamer met AC en een zacht bed stap ik weer op de motor op zoek naar de Senagat bank. Die vind ik snel omdat ik ook nu word voorgereden. Ik voel mij nu wel echt een prinsesje. Helaas is mijn vreugde snel voorbij als de bank niks voor mij kan doen. Ik begrijp er niks van! Ze sturen mij naar de Turkmen Bank, daar kan het zeker. Weer frustratie en dat uit ik dan ook. Het helpt, een echtpaar schiet mij te hulp en biedt aan mij naar de andere bank te begeleiden. Daar aangekomen krijg ik hetzelfde antwoord, maar met enige verklaring: het kan normaal wel maar er is een storing voor eurocards. Dat verklaart mijn mislukte poging gisteren in het grote hotel. Wat nu! Ik heb toch echt dollars nodig. Mijn Euro’s zijn ook al ver op aan het raken door de wisseltruc bij de grens, waar ik ook voor Hette heb betaald, maar er zit niks anders op. Wisselen kan niet, wordt er dan gezegd. Ja zeg, wat is dit voor een land! Ik moet met dollars betalen die ik hier niet kan krijgen. Menats krijg ik wel, maar daar kan ik bij de hotels niks mee en ik moet in een hotel slapen! Ik maak wat ophef en dan eindelijk wordt het ter hoogste uitzondering toegestaan om euro’s voor dollars te wisselen.
Twee uur later zit ik weer op mijn motor richting Derweze, waar, na Ashgabat, de grootste trekpleister te vinden is: The gate of Hell. Er is daar midden in de woestijn een gas krater die in brand staat. DE bezienswaardigheid van het land. Er mag in de woestijn gekampeerd worden. Ik verheug mij er echt op. Er volgt weer een rit door de woestijn en het is weer heet. Het landschap is wel wat aantrekkelijker. Dit is geen vlakke saaie woestijn meer, het veranderd langzaam in wat heuveliger terrein.
Van anderen heb ik al gehoord dat de weg naar de krater wat lastig is: ik moet een stukje door wat dieper zand blijkbaar. Als ik bij de afslag aankom, besluit ik in mijn uppie af te slaan en een poging te wagen om bij de krater te komen. Het eerste stuk gaat prima, het zand is behoorlijk hard gereden, maar dan gaat het omhoog en verandert het wegdek in mul zand. Ik haat zand en dat blijkt. Hoewel ik netjes met een behoorlijk vaartje naar boven rij op het smalle pad, wil mijn motor steeds meer naar links en dan gebeurt het: ik raak van de weg en val om. Daar lig ik dan met mij motor ondersteboven. Ik heb geluk als er na een minuut of vijf twee heren op een brommer aan komen rijden. Ze helpen mij de motor rechtop te zetten, wijzen mij waar ik heen moet rijden: stijl de berg af en vertrekken dan net zo snel als ze gekomen zijn, mij alleen achter latend. Daar sta ik dan. Ik doe een poging, maar kom vast te zitten. Ik durf in eerste instantie niet van mijn motor af te stappen omdat ik de jiffy niet zo makkelijk uit krijg op de schuine helling. Ook speelt mijn rechtervoet, die ik in Iran verstuikt heb, mij parten. Het duurt en duurt, er gaat van alles door mij heen. Hele scenario’s trekken voorbij. Er vallen er al snel een aantal af: er komt echt niemand deze kant op en dat had ik niet verwacht. Gaat er dan niemand naar het grootste spektakel van dit land? Nee dus. Na een kwartier wachten in de brandende zon besef ik mij dat ik iets moet ondernemen. Ik probeer zo goed als het gaat zand weg te schuiven met mijn linkervoet om plaats te maken voor de jiffy. Het lukt! Ik kan nu afstappen en kijken wat ik kan doen om hier eigenhandig weg te komen. Ik graaf zand weg, verwijder een plantje wat zich voor mijn achterwiel bevindt en waarvan de wortels een lastig obstakel vormen en neem weer plaats op mijn motor. Starten en…. Niks… `het lukt niet. Nog een poging: graven, starten, niks… `Wat nu! Bij de motor blijven luidt het ene devies, hulp gaan halen bij de weg die niet ver hier vandaan is, luidt het andere. Ik besluit voor de laatste optie te gaan, pak mijn papieren, geld, mijn GSM en een fles water en ga op pad. Pff dat valt niet nee: mul zand, warm en pijnlijke voet, maar na een minuut of 20 bereik ik de weg. ‘Nu is het eitje’, denk ik nog. Er zijn alleen opmerkelijk weinig auto’s en als ik degenen die dan nog wel voorbij komen probeer tot stoppen te manen, scheuren ze met een flinke boog om mij heen verder. Wat is dit! Ongelofelijk! Ze laten mij gewoon staan. Toch wel een beetje wanhopig, ik voel mij als een vrouw met dorst in een groot zwembad met zout water, doe ik een laatste poging en ga midden op de weg staan met mijn handen omhoog. Er weet nog 1 auto aan mij voorbij te komen maar nummer twee kan niet meer om mij heen en stopt. Onvriendelijk zijn de mensen niet en bieden hulp aan. Met moeite kan ik hun duidelijk maken wat er aan de hand is en vraag hun om te bellen of mij ergens heen te rijden waar een 4×4 staat. Ik mag instappen, ze zien inmiddels dat ik behoorlijk uitgeput ben, en ze rijden weg richting een groepje gebouwtjes wat, blijkt later, restaurantjes blijken te zijn voor de truckers en door-reizenden. Bij een van de vier zie ik een pickup staan en vraag ze daar heen te rijden. Dan gaat het relatief snel. De eigenaar van de pickup wil mij best terug brengen naar mijn motor en helpen, samen met de eigenaar van het restaurantje, maar verlangt daarvoor wel 25 dollar. Mijn ogen rollen uit mijn kassen. Zo veel geld… Ik kan niet anders dan toestemmen, ben hulpeloos overgeleverd aan deze man, maar moet even slikken van de plotselinge omslag in gedrag van de mensen in dit land. Het verschil kan niet groter zijn. In Iran waar je bijna wordt plat geknuffeld door alle hulp en gastvrijheid en Turkmenistan, waar je fors moet betalen als je echt in nood zit.
We rijden naar mijn motor terug en als we daar aankomen, komt er weer een brommertje met 2 mannen aan. Een van de mannen besluit mijn motor naar beneden te rijden nadat we hem hebben bevrijdt uit zijn benarde positie. Ik kan het niet meer, ben te moe en heb genoeg van het zand. De man heeft zichtbaar moeite met de kracht die er uit mijn motor komt, ook hij valt en wordt overeind geholpen, maar kan dan al slingerend zijn weg vervolgen naar de weg. Daar neemt de restauranteigenaar de motor over en schrikt ook van het geweld wat er uit komt. Hij durft niet sneller als 20kmh te rijden in eerste instantie en komt in de 5 km naar zijn restaurant niet boven de 40 uit. Dan volgt voor hem een hachelig moment als hij van de weg af naar de parkeerplaats moet rijden. Hij maakt een ererondje op de weg en met verschrikte ogen weet hij de motor naar beneden te rijden waar hij zo snel mogelijk stopt. Ik stap uit, neem de motor over en parkeer hem soepel voor het restaurant. Nu komt er toch enig respect in de ogen van de mannen.
Uitgeput laat ik mij op een van de banken in de schaduw vallen. De mannen hebben inmiddels mijn tas al uit de auto gehaald en ik word voorzien van thee. Geen Gate of Hell meer voor mij. Een hell is genoeg voor vandaag.
Ik besluit om te vragen of ik hier overnachten kan en dat mag. Inmiddels heeft de hele familie zich al rondom mij verzameld en wordt mij eten aangeboden. In de tussentijd is er zowaar een toerist gearriveerd: Benoit uit Zwitserland. Hij wil vanaf het restaurant het laatste stukje te voet naar de brandende krater afleggen straks, als het wat koeler is.
Als het donker wordt en de familie het wat rustiger krijgt omdat er nog maar weinig gasten aan komen rijden, word ik uitgenodigd om mee te eten. Ik zit nog vol van de kebab maar sla dit aanbod natuurlijk niet af. De twee zoontje van een jaar of 6 en 8 zijn niet bij mij weg te slaan, zeker als ik mijn GSM tevoorschijn tover en foto’s laat zien van mijn familie. Het is inmiddels al laat en ik geef aan dat ik graag zou willen gaan slapen. Ik wil heel graag buiten op de banken slapen, maar dat wordt mij afgeraden. Er zijn slangen zeggen ze, maar daar geloof ik niks van (van die slangen wel hoor, maar dat die op die banken komen niet). Ik wil geen moeilijkheden veroorzaken en vind een plekje in een hoek bij de ventilatoren. Ze helpen wel wat, maar het blijft verstikkend warm binnen (terwijl buiten een verkoelende wind waait). Ik slaap, zweet en word wakker van de etende gasten en slaap weer verder.
“s Morgens krijg ik nog een ontbijtje en als ik vraag wat ik ze schuldig ben, vragen ze 21 Menat, wat ongeveer 5 euro is. Deze familie heeft mijn indruk van Turkmenistan opgewaardeerd, hoewel ik al snel begrijp, dat ze een uitzondering zijn. Ze zijn afkomstig uit Uzbekistan, begrijp ik van de zus.
Bij mijn val is mijn benzinetank lek geraakt. De restauranteigenaar heeft hem gerepareerd met een 2 componenten lijm. Geen idee of dat goed gaat, maar in ieder geval ben ik negen liter benzine kwijt en heb een bijna lege hoofd tank. De volgende tankmogelijkheid blijkt 180 km verderop te zijn. Onmogelijk om die te bereiken. Hoe kom ik aan benzine! Er is nog weinig verkeer en ik besluit om bij het volgende restaurantje te kijken of daar een auto staat. Misschien kunnen we wat overhevelen. Inmiddels heb ik een slangetje bij mij, dus dat moet lukken. Er staat een auto bij het volgende restaurantje, maar er is geen bereidheid, Dan stopt er een luxe auto, de eigenaar wil het wel proberen, maar het gaat niet. De benzine tanks zijn tegenwoordig blijkbaar beveiligd, de slang komt er niet door. De man van het restaurantje biedt na enige overreding aan om wat uit zijn generator te halen. Ik krijg 5 liter benzine van 72 octaan voor het astronomische bedrag van 17 Menat (4 euro), tien keer zoveel als dat het eigenlijk kost. O, wat ben ik kwaad op deze mensen. Ze slaan overal hun slag als het om geld gaat. Met de minderwaardige benzine red ik het echter wel tot de volgende benzinepomp. Daar kan ik weer 91 octaan tanken. De rit verloopt verder soepel en ik kom dan ook redelijk op tijd in Dashovuz aan waar ik het eerste het beste hotel binnenloop en vraag naar een kamer. De goedkoopste graag. Dat blijkt voor 35 euro te gaan, maar het hok wat ik krijg aangeboden is echt beneden alle peil. Dat zeg ik, wil weglopen, maar word tegengehouden. Ik krijg een upgrade, ter uitzondering. Mijn motor kan ook nog eens binnen de hekken staan en zo vind ik even mijn rust. Even bijkomen van alle perikelen in dit uiterst vreemde land. Wat gaan mensen toch verschillend om met een dictatuur. Iran is ook niet bepaald een vrij land te noemen, maar blijkbaar is cultuur toch ook wel degelijk van groot belang voor het gedrag van mensen. Met het binnentreden van Turkmenistan ben ik aan de Russische kant van Azië beland, wat ondanks de hitte en de paar wel vriendelijke, behulpzame mensen, een koud gevoel bij mij achterlaat. Wat staat mij nog te wachten!
Recente reacties